KEYNOTELEZING DOOR ANNE VEGTER,
DINSDAG 22 NOVEMBER 2016, DAG VAN HET LITERATUURONDERWIJS.
ORGANISATIE: PASSIONATE BULKBOEK, ROTTERDAM
Beste specialisten in de Nederlandse taal en literatuur, leraren, studenten, opvoedkundigen en idealisten, liefhebbers, producenten, en boekengekken,
De poëzie als onderdeel van de literatuurles kan wel een opkontje gebruiken. Hoe verkoop je leerlingen de lol van het lezen van gedichten?
Ik had een blind date in Rotterdam. Ik had iets bedacht wat in de luwte moest ontkiemen. En na het ontkiemen wilde ik het bedenksel bewerken. Maar voorlopig had ik een blind date. We kenden elkaar niet. We wisten niet van elkaar waar we van hielden. Achtentwintig vierdeklassers en ik waren in het voorjaar van 2016 voor een aantal lesuren aan elkaar beloofd. Vanwege een klein poëzieproject. Ik wist wel dat zo’n klasje niet spontaan of uit nieuwsgierigheid zou komen opdagen. Een poëzieproject! Maar het scoorde er punten mee. Zo blind was de date dus niet. Om de lusten en lasten eerlijk te verdelen vertelde ik de leerlingen dat ik hen nodig had voor een handwijzer over het lezen van gedichten. Iemand trok een vies gezicht.
‘En dit is Janneke,’ zei ik. Dat hielp. Janneke was achttien. Ze assisteerde me vanuit het University College Rotterdam bij een leesexperiment vanwege het kunstvak poëzie in het voortgezet onderwijs. Haar leeftijd hielp. ‘Anne,’ zei ze op een dag, ‘als je over gedichten praat gebruik dan please niet het woord ‘melancholisch’. Ja, ik was een premillenium. ‘Wat zeggen jullie dan ingeval van, eh, droefenis,’ vroeg ik haar. ‘Wij zijn’, zei Janneke, ‘gewoon vrolijk.’ Haha. Tijdloos lijden was uit de mode. Hm. Weer wat geleerd om de hedendaagse poëzie mee verder te helpen.
We dachten dat een vroege ervaring van goede poëzie een levenlang mee zou kunnen. Ik geloofde in open gesprekken over gedichten. Ik geloofde dat iedereen zintuigen heeft waarmee je gedichten aan kunt. Ik was ervan overtuigd dat er vooroordelen leefden over poëzie. Welke bijdrage levert zoiets als een gedicht -waarvoor je moeite moet doen-, aan de ontwikkeling van leerlingen en andere grote mensen. Van krachttraining krijg je spieren, maar wat heb je aan leesspieren? En vooral: hoe krijg je ze? Er bestaan over gedichten veel en tegenstrijdige vooroordelen. Ze zouden saai, ongemakkelijk. elitair, sentimenteel, simpel, langdradig, kort door de bocht, te politiek, te apolitiek, te moreel, te amoreel, te oubollig, te avantgardistisch, te aanstellerig, te omslachtig, te belerend, slaapverwekkend, te geheimzinnig, te verhelderend, veel te goedkoop maar vooral veeeeel te ingewikkeld zijn. Een verslaggever van het programma Taalstaat, zaterdagochtend Radio 1, zei in aanloop naar een leuk gesprek in 2015 tegen me: ‘Gedichten zijn toch ook gewoon moeilijk?’
Er leven heel wat doorgeroeste opvattingen over poëzie, die nieuwe avonturen met gedichten in de weg staan. We wilden de leerlingen er over horen. Wij wilden weten of zij er ook zo over dachten.
‘Ik ben Janneke dus,’ zegt Janneke. ‘Het ligt gewoon heel simpel. Jullie vinden gedichten moeilijk, toch? Jullie vinden gedichten uncool, right?’ Gemurmel uit de klas. Denise: ‘Jaaaah, ál die regeltjes over ritme, inversie, eligie en rijm enzo.’ Elin: ‘Een gedicht bestaat uit maar vijf zinnen waar je vervolgens een halve middag naar moet staren.’ Kasper: ‘Poëzie is de meest voor de hand liggende dingen zeggen in de meest voor de hand liggende woorden. Ik hou van jou. Ik kus je gauw.’ Gegniffel. Abdoullah: ‘Ik vind het vervelend om iemands gedachten te lezen die er op papier uitzien als de waarheid. Het zijn meestal clichés. Ik voel me buitengesloten.’
Ik vergat te vertellen dat we in een vierde klas waren, in de gelukkige omstandigheden van een middelbare school waar goed naar de zestien-, en zeventienjarigen geluisterd werd. Ik vergat ook te vertellen dat ik wilde ontdekken hoe je in de les op een persoonlijke manier over gedichten zou kunnen praten. Ik vergat te vertellen dat het gesprek tussen het gedicht en de lezer aan de basis lag van het poëzieproject. Ik geloof in interactie tussen wat er op papier staat en wie dat leest. De schrijver of dichter mag er tussenuit.
Vandaar deze tip: laat een gedicht voor zichzelf spreken en google pas in allerlaatste instantie biografische gegevens van de dichter. Doe het met wat er staat. Jij bent de lezer met jouw humeur van vandaag. Het gedicht moet er maar tegen kunnen. Het kronkelt, het verzet zich en is een product van zijn tijd. Het enige wat je nodig hebt is een paar tips en een dosis vertrouwen in jezelf. Want wij, als instantdocenten, geven geen antwoorden. Welke vragen stellen de leerlingen zichzelf naar aanleiding van een gedicht? Daar zijn we nieuwsgierig naar. Ook dat kan literatuuronderwijs zijn.
The universe is where you are. Vrij naar Amoz Os: Hier is de wereld en jij staat er middenin. Je kunt leren gedichten lezen als een vreemde taal die gewoon in jouw eigen wereld voorkomt. Dat iedereen dat op elk gewenst niveau, kan, of kan leren wilde ik vieren. Dat iedereen, naar het adagium van Lucebert, ‘deel kan uitmaken van de elite van de geest’.
Ondanks de status van dichtkunst als het ‘achternichtje van de literatuur’ zijn poëzieinitiatieven de laatste twintig jaar als paddestoelen uit de vaderlandse grond geschoten. Omdat er behoefte is aan markering, aan omlijning van ervaringen in deze tijd. Bij iedereen, van welke geaardheid ook, in welke omstandigheid dan ook. Avontuurlijke uitspraken. Omdat het gedicht middels zijn eigen instrumentarium iets kan zeggen wat nooit eerder zo gezegd is. Omdat het een vraag bij je kan oproepen die je je nog niet had gesteld. Omdat een sterk gedicht patsboem iets in je kan wakker tetteren: een stelsel aan zintuigen. Je kunt zien, horen, proeven, voelen, balanceren en bewegen. Je ziet woorden, je hoort klanken, je vermoedt betekenis. Soms doen woorden je even wankelen. Daar kan je met leerlingen over praten. Ook dat is literatuuronderwijs.
Een gedicht is een drietrapsraket naar een nieuw inzicht: van lezen naar ervaren tot vermoeden van betekenis. Met zo’n raket kom je nog eens ergens.
Ik vertrok vanuit de getoetste theorie van Tanja Janssen*. Ze werkte met een stappenplan** voor het klassikaal (in dialoog) lezen van korte verhalen. Biedt de dialoog ook een ingang bij het lezen van gedichten, vroegen wij ons af. We vroegen de leerlingen tijdens het luisteren naar gedichten om de vragen die ze zich stelden op te schrijven. Alle vragen waren welkom. Wat zouden ze van een gedicht willen weten?
We noemden hen de ‘detectives’ van het gedicht.
Terug dus naar de klas. Ik vraag de leerlingen hun ogen te sluiten. Ik lees langzaam een van de gedichten voor, geef ze tijd de beelden voor zich te zien. Een leerling vat het gedicht in een regel samen. Dan lees ik het gedicht nog een keer. Trager nu. Ik zeg: ‘Stel je vragen aan het gedicht. Foute vragen bestaan niet.’ De leerlingen schrijven individueel vragen op. Ze moeten even wennen. Ik ook. Ik word aangestaard. Wat bedoelt die dame des Vaderlands?
Kies je belangrijkste vraag. Die ‘hamvraag’ hadden we aan het materiaal van Tanja Janssen ontleend. We zoeken naar de vraag waarmee je het gedicht kan doorboren. Desondanks zal het fier overeind blijven. Het snel willen snappen en vaststellen wat het waarschijnlijk betekent, verandert in klassikaal zoeken naar mogelijkheden. Vermoedens. Poëzie lezen en begrijpen gaat altijd over vermoedens. Dat is de essentie. Dat maakt het praten over poëzie voor iedereen spannend, voor leerlingen én voor docenten. We houden ons niet langer vast aan een technische analyse. We tasten af wat een gedicht in ons oproept. Leerling en docent begeven zich daarom in kwetsbaar gebied. Het gaat even niet meer over rijm en metrum, enjambementen, metonymia en distichons. Ook dat is literatuuronderwijs.
Ik maakte een serie van vier lessen die vier keer een blokuur vulden. Ieder seizoen boden we een andere les aan. U hoort nu een kort verslag van onze ervaringen.
Herfst. Blokuur 1: Vragen
Centraal staat het leren stellen van vragen. Maar wat vraag je eigenlijk aan een gedicht? We kiezen voor een overbekend en beroemd gedicht van Neeltje Maria Min. Projectie van het gedicht stellen we uit. We noemen het ‘lezen met je oren’. Luisteren dus. Iemand leest het gedicht voor. de leerlingen herkennen dit gedicht niet (meer). Het is een evergreen, toch maken ze voor het eerst kennis met dit levenslang beroemde vers. We vragen niet vind je het mooi, of, vind je dit leuk? We hebben het niet over smaak.
De leerlingen zijn gewend aan beeldmateriaal. Het materiaal dat we meenemen helpt om een gedicht dichterbij te halen. ‘Google is je vriend’ roepen collega dichters van me. Er is genoeg te vinden van bijna elke dichter die ooit de kop boven het maaiveld uitstak. Soms is het fijn om een gedicht van context te voorzien. Bedoeld is hier: zintuiglijke contekst: de stem van een dichter, het ritme warin gelezen wordt en soms een mooie visuele verbeelding van een gedicht. Een orale ervaring wekt gevoel voor ritme en klank. De leerlingen luisteren vervolgens naar een voordracht van de evergreen van Neeltje Maria Min die begint met de bekende regel ‘mijn moeder is mijn naam vergeten’.
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb wil ik heten.
© Neeltje Maria Min
Uit: Voor wie ik liefheb wil ik heten, 1966
We zeggen laten we niet naar school gaan, als je naar school gaat
begin je de wereld te begrijpen, dan breekt de pleuris uit.
We zeggen meisjes zijn duurkoop om toekomst mee te betalen
of is de wereld een markt waar je dochters ruilt voor suiker.
We zeggen achter de tenten is een zandweg en de weg is lang
en het zand leidt terug naar de oorlog, waarom zou je gaan.
We zeggen het schieten klinkt in de slaap zo luid als in het
geheugen maar we zijn doof van honger zeggen we en
het tobben zat. Herkent iemand op school de naam Nadifa al,
geboren tussen seizoenen, woede en onschuld, dan breekt
de pleuris maar uit. De meisjes zeggen whatever wij meisjes
zeggen. Onder de zwarte hemel delen we zandlampen uit,
we spellen een handleiding want morgen breken we de tenten af.
© Anne Vegter
Uit: Wat helpt is een wonder, Querido, 2017
Iedere nacht, klokslag elf,
komt het dode bos voorbij.
Zorgvuldig verzaagd en gestapeld
op de vele treinwagons.
De trein is lang. Heel lang.
Eens zong de aanwakkerende wind
door alle kruinen van zijn bomen.
© Lars Gustaffson
© vertaling Erik Lindner
Uit: Poëziemagazine Terras 00 (2011)
Ze braken het bos
af: boom voor boom
gingen ze tegen de grond,
de dennen.
Zo klein als ik was
keek ik plotseling
doodgewoon over hen heen.
In het nieuwe licht rezen
wijken op, wegen kwamen
en gingen overal naartoe.
Die sloeg ik dan ook in.
De bomen achterna.
© Maarten Doorman
Uit: Wegen, wegen (1985)
(lesinstructies voor docenten volgen later)